Ik had gehoord van het ongeluk. Gelezen in de krant, gezien op het nieuws. Een bus. Een gezin met een klein kindje. Moeder overleefde het ongeval niet. Geschrokken. Even meegeleefd. “Het zal je gebeuren.” En toen weer door. Je kan je tenslotte niet alles persoonlijk aantrekken.
Tot op mijn werk ineens de telefoon ging. Het kindje uit het nieuws is een kindje van mijn groep.
Bam.
Groot verdriet onder de juffies. Ongeloof. Hoe kon dit gebeuren? Huilend zitten we op kantoor. Verbijsterd. Herinneringen komen boven. Je ziet ze nog lopen op het plein, hoort nog de stem. En dan de keiharde realisatie dat die stem niet meer zal klinken. Wat oneerlijk. De kaarten zijn geschud, het gezin is compleet ontwricht.
Ik ben van slag. Intens verdrietig en boos. Lastig, want het raakt je tot op het bot, maar het is natuurlijk niet direct jouw familie. Ik ben ‘slechts’ de juf. Heb je dan wel het recht om er zo mee bezig te zijn? Om wakker te liggen en de hele dag te malen? Het is natuurlijk een vorm van betrokkenheid. Je kent het gezin, je schrikt van de toedracht, en je betrekt het onherroepelijk op jezelf. Je bent notabene zelf net moeder. Je moet er toch niet aan denken dat Kate verder moet zonder één van ons. Of wij zonder elkaar. Het is mijn grootste nachtmerrie, en dit gezin beleefd hem. Die arme lieve mensen. Wat hebben zij dit niet verdiend.
Iedereen is uit het veld geslagen, en toch kabbelt het leven ondertussen verder. Ook op de groep. De kinderen blijven lachen, spelen, en snel zal ook dit kindje hier weer komen spelen. Alles moet een plekje krijgen. We bereiden ons voor op het afscheid, bieden steun waar mogelijk, en draaien de groep als elke andere dag.
De klap dreunt na. We zijn er stil van.
De mama van Kate